- zoet
- {{zoet}}{{/term}}1 [m.b.t. de smaak] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 sucré2 [m.b.t. de andere zintuigen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 doux/douce; 〈bijwoord〉 avec douceur3 [braaf] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 sage; 〈bijwoord〉 sagement♦voorbeelden:1 suiker en honing zijn zoet • le sucre et le miel ont une saveur douce〈zelfstandig〉 zoet in iets doen • sucrer qc.〈zelfstandig〉 niet van zoet houden • ne pas aimer le sucrézoet smaken • être sucré〈zelfstandig〉 een boterham met zoet • une tartine garnie de qc. de sucré2 een zoete geur • un doux parfumzoete klanken • sons doux à l'oreille〈zelfstandig〉 's levens zoet en zuur • les joies et les peines de la vie3 zoete hond • brave chieneen zoet kind • un enfant sageiemand zoet houden met beloften • endormir qn. avec des promessesde kinderen zoet houden • occuper les enfantsde kinderen spelen zoet • les enfants jouent sagementzoet zijn hoor! • tu seras sage, hein!
Deens-Russisch woordenboek. 2015.